Johan Hendrik van Heurn werd op 13 augustus 1716 te 's-Hertogenbosch geboren als zoon van mr. Jan van Heurn (1677-1741) en van Antonia Emilia Wolfson, in 1689 in Lissabon geboren en in 1780 in 's-Hertogenbosch gestorven. Zijn vader, geboren in Rotterdam, verhuisde naar 's-Hertogenbosch en werd daar op 8 augustus 1703 als poorter ingeschreven. Hij was 'ontfanger van 's Lants gemeene middelen der Personele Quotisatie' en van 1719 tot 1738 tevens griffier van de Leen- en Tolkamer, in welke functie hij ook belast was met de examinatie van de dorpsrekeningen in de Meierij van 's-Hertogenbosch, en eindigde zijn loopbaan als secretaris van de Bossche schepenbank. Johan Hendrik trouwde in 1743 met Anna Römer. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren. Johan Hendrik van Heurn stierf in mei 1793 te 's-Hertogenbosch. De familie Van Heurn is met andere families beeldbepalend voor uit het noorden van de Republiek afkomstige, met de Nederduits-Hervormde Kerk verbonden geslachten, die in Staats-Brabant tot hoge functies opklommen maar zich daarnaast ontwikkelden tot kenners van de Brabantse geschiedenis en rechtsverhoudingen. Zij verdedigden meestal het standpunt, dat Staats-Brabant recht had op een eigen plaats binnen de Verenigde Nederlanden. Natuurlijk zal daarbij eigen belang mee gespeeld hebben vanwege carrièremogelijkheden op landelijk niveau maar er is ongetwijfeld ook oprechte zorg gegroeid voor het gewest, dat zij als eigen zijn gaan ervaren. Johan Hendrik volgde onderwijs aan de Latijnse School te 's-Hertogenbosch, waarna hij zijn studie vervolgde aan de academie van Utrecht. Hij promoveerde er in 1739 op een juridische dissertatie De venia aetatis, in het Nederlands: handlichting. Het handelt over de mogelijkheden tot emancipatie of vervroeging van de handelingsbevoegdheid van minderjarigen in burgerlijke zaken. Ten tijde van de Republiek was het bereiken van de meerderjarigheid onder invloed van het Romeinse recht gekoppeld aan de leeftijd van vijfentwintig jaar voor jongens en twintig jaar voor meisjes. Deze late formele volwassenheid gaf, in samenhang met het in het algemeen op jongere leeftijd overlijden van leden van de voorafgaande gene-
| 63 |
ratie, soms aanleiding tot grote problemen. Johan Hendrik was reeds in 1738 zijn vader opgevolgd als griffier van de Leen- en Tolkamer, een functie waar de Van Heurns het alleenrecht op leken te hebben. Immers in 1786 werd zijn zoon Jan tot griffier benoemd. In mei 1743 huwde Johan Hendrik Anna Römer, dochter van Georg Ulrich Römer, in 1672 te Aken geboren en na een theologische studie aan de Hogeschool te Franeker in 1715 beroepen naar 's-Hertogenbosch en daar in 1730 benoemd tot hoogleraar aan de Illustre School met als leeropdracht de Oosterse talen. Na het overlijden van haar vader in 1741 verviel zijn grote huis aan de Kerkstraat aan diens jongste dochter Anna en in 1743 kon het jonge paar er zijn intrek nemen. Johan Hendrik bleef ook na het overlijden van zijn vrouw op 15 november 1780 daar wonen. Van hem werd als eigenaardigheid verteld, dat hij de gewoonte had met een lange pijp in de mond voor zijn huis op en neer te wandelen.
Johan Hendrik heeft tussen 1740 en 1790 twaalf maal als schepen deel uitgemaakt van het eerste lid van de stedelijke regering, in zijn laatste zittingsjaar van 8 oktober 1790 tot 7 oktober 1791 als president-schepen. Zijn voorliefde voor geschiedenis, waarover hij rept in zijn voorrede op zijn magnum opus Historie der Stad en Meyerye van 's-Hertogenbosch alsmede van de voornaamste daden der Hertogen van Brabant, tussen 1776 en 1778 in vier delen te Utrecht uitgegeven, kon hij ook uitleven in zijn functie van griffier van de Leen- en Tolkamer. Deze noodzaakte hem in archieven onderzoek te verrichten naar de achtergronden, aanspraken en (mis)gegroeide situaties.
Zijn functie van rentmeester van de kerken en kapellen, die hij van 1754 tot 1760 uitoefende, bracht Van Heurn ertoe bij de Raad van State, belast met het toezicht op de Generaliteitslanden, te pleiten voor een ruime financiële bijdrage voor het broodnodige herstel van de in verval geraakte Sint-Janskerk. Hij wees erop, dat de inkomsten uit geconfisqueerd voormalig katholiek kerkelijk bezit niet alleen mochten worden aangewend voor betaling van salarissen van predikanten, maar ook dienden tot onderhoud van de gebouwen. In 1768 kende de Raad van State een bijdrage toe van ƒ 19.000, wel minder dan de gevraagde ƒ 43.000 maar in wezen de eerste staatssubsidie voor het herstel van dit monument. In zijn alleen in handschrift tot ons gekomen Beschrijving der Geestelijke en Wereldlijke Gebouwen der Stad informeert hij ons ook op gedetailleerde wijze over het interieur van de hoofdkerk, inclusief het meubilair uit de voorreformatorische periode. Die liefde voor de Sint-Janskerk is later ook overgegaan op zijn zoon Jan, enig kind ge-
| 64 |
worden na het op jeugdige leeftijd overlijden van een jongere broer. Er moet een innige band bestaan hebben tussen vader en zoon. Zo rijst de vraag of Johan Hendrik geen intensieve bemoeienis heeft gehad met het proefschrift De regalibus in Belgio, praecipue in Agro Sylvaducensi usitatis dat door de zoon op 30 oktober 1772 te Utrecht werd verdedigd. Mr. Jan van Heurn vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad. Hij werd in 1776 benoemd tot (onbezoldigd) hoogleraar in de rechten aan de Bossche Illustre School en volgde zoals reeds opgemerkt zijn vader in 1786 op als griffier van de Leen- en Tolkamer. Dank zij de kennis van orgelbouw en het doorzettingsvermogen van Van Heurn jr. kreeg de jonge Nijmeegse opgelbouwer Heyneman in 1784 opdracht tot de restauratie en de gedeeltelijke vernieuwing van het grote orgel van de Sint-Janskerk. De geslaagde operatie, in 1787 voltooid, was uitgangspunt voor de recente restauratie van dit prachtige muziekinstrument in de jaren 1977-1984. Johan Hendrik van Heurn liet in 1753 in Vught het buitenhuis Leeuwenstein bouwen, dat in 1901 werd afgebroken en vervangen door een nieuw landhuis, in de jaren dertig door architect Valk verbouwd tot het representatieve gemeentehuis als staal van ambachtelijk kunnen.
| 65 |
Als ouderling van de Nederduits-Hervormde Gemeente beklaagde hij zich op 8 december 1756 bij de stedelijke regering over het rumoer van spelende kinderen op het Sint-Janskerkhof en op het terrein van het voormalig begijnhof tijdens de zondagspreek in de kerk. Of het iets heeft uitgehaald?
Ook deze Van Heurn behoorde al relatief vroeg tot die groep 'aanzienlijke burgers uit de steden, die op hun buitenverblijven al experimenterend nieuwe landbouwmethoden beproefden'. Zij hadden tijd en geld, en konden intellectueel de problematiek aan. In 1776 verscheen in 's-Hertogenbosch in druk zijn Vertoog, hoe nuttig het voor het Gemeene Land en voor de Meyerye van 's-Hertogenbosch zoude zijn, zoveel heide als mooglijk aldaar tot bouw- en weilanden te maaken.
De herinnering aan deze Bossche patriciër zou overigens sterk verflauwd zijn ware daar niet zijn Historie der Stad en Meyerye, waarvan het eerste deel eveneens in 1776 uitkwam. Toont hij zich in de opdracht aan de erfstadhouder prins Willem V een echte orangist en gebruikt hij in de geest van zijn tijd grote woorden om de voortreffelijkheid van de leden van het Huis van Oranje te onderstrepen, in de aanpak van zijn werk is hij voorzichtig, argwanend tegenover overleveringen en premisses en streeft hij naar onpartijdigheid. Op pagina XXV schrijft hij: 'Alwillens heb ik alle aanstootlykheden tegen den Roomschen Godsdienst gemyd, zelfs zoo, dat het de scherpste onderzoeking daar omtrent velen kan.' Bovenal gaat hij als het enigszins kan terug naar de bronnen, waarvan hij verslag uitbrengt aan het slot van deze voorrede. Zozeer stelt hij zich in zijn geschiedenis vóór 1629 op een algemeen Brabants standpunt, dat hij keizer Karel V bewust in diens kwaliteit van hertog van Brabant als Karel II aanduidt na hertog Karel I, meer bekend als Karel de Stoute. Deel I eindigt met de troonsafstand van Karel V in 1555, deel II met de Vrede van Munster, deel III met 1729 (herdenking honderd jaar Staatse opperhoogheid) en het laatste deel met 1766, het jaar van het aantreden van Willem V op achttienjarige leeftijd en van diens bezoek van 17 tot 20 juni van dat jaar aan de hoofdstad van de Meierij.
Johan Hendrik van Heurn is een feitenaandrager maar daarin in het algemeen zo betrouwbaar, dat deze Historie een ware goudmijn is voor de hedendaagse onderzoeker. Hij verwijst, licht toe met archiefteksten, voegt bijlagen toe en sluit het geheel af met een bladwijzer of register.
Na een wel besteed leven stierf hij in mei 1793 en werd op 13 mei uitgedragen naar zijn graf in de koor van de Sint-Janskerk. De ondergang van de oude Republiek heeft hij niet meer hoeven meemaken.
| 66 |
Bronnen | |
• | H.F.J.M. van den Eerenbeemt, 'Ontginningen in Noord-Brabant bij de aanvang der 19e eeuw', in: Brabantia, 7 (1958), 124-125 |
• | J. van der Harst, De restauratie van het grote orgel in de Kathedrale Basiliek van Sint-Jan te 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1984, 9 |
• | O. Moorman van Kappen, 'Een achttiende-eeuwse dissertatie over de regalia in de Meierij van 's-Hertogenbosch', in: Th.E.A. Bosman e.a. (red.), Brabants recht dat is ..., Assen/Maastricht 1990, 209-216 |
• | J. Mosmans en A. Mosmans, Oude namen van huizen en straten van 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1907, 64 |
• | C. Peeters, De Sint-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, 's-Gravenhage 1985, 59-67 |
• | Rijksarchief in Noord-Brabant, toegangsnr. 13.10. Een collectie papieren, afkomstig van de familie Van Heurn |
• | F.L.R. Sassen, 'Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch 1636-1810', in: Varia Historica Brabantica 3 (1969), 252-254, 264 en 311-313 |
• | A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, 2, 's-Hertogenbosch 1900, 353-355, 488 |
• | Stadsarchief 's-Hertogenbosch, Resoluties stadsregering A 114, archief Nederlandse Hervormde Gemeente 's-Hertogenbosch, inv.nr. 71 |
Geboren 's Bosch 13 augustus 1716, overleden aldaar 13 mei 1793; zoon van Mr. Jan x Antonia Amelia Wolffsen. Huwde 28 mei 1743 Anna Roemer, geboren 's Bosch 25 oktober 1726, overleden aldaar 15 november 1780, dochter van G.U. Roemer, geboren Aken 1672, overleden 's Bosch 1741, prof. en predikant x Anna Visscher.OpleidingImm. Utrecht 1738, promoveerde tot I.U.D. 1 juli 1738SchepennominatieNietFuncties en ambtenSchepen 1740, 43, 46, 52, 61, 67, 68, 72, 78, 79, 83, 84, 89; president-schepen 1773, 90; griffier van de leen- en tolkamer 1708-19; secretaris van huwelijkse zaken 1749-51 | 28 |
Meester in de rechten; was schepen en raad van de stad 's-Hertogenbosch, griffier van de leen- en tolkamer; schrijver van het boek Historie der Stad en Meyery van 's-Hertogenbosch alsmede voornaamste daden der Hertogen van Brabant, 4 delen (1776-78). Van Heurn was gehuwd met Anna Roemer; hij bouwde in 1753 het buitenhuis Leeuwenstein te Vught, waarvan de eerste steen door zijn zoon werd gelegd. | 193 |
Gedoopt in de Grote kerk 14 augustus 1716, vader Johan, 22 december 1677 te Rotterdam geboren, 11 augustus 1741 te 's-Hertogenbosch overleden, moeder Antonia Amelia Wolffsen, geboren Lissabon 5 februari 1689, overleden 's-Hertogenbosch 29 october 1780; trouwt mei 1743 met Anna Roemer, dochter van Georg Ulrich Römer, hervormd predikant geboren te Aken 22 november 1672, in 1714 beroepen te 's-Hertogenbosch, van 1730 tot 1740 leraar in de Oosterse talen en aldaar overleden 1 februari 1741, en Anna Visscherus, overleden 24 januari 1748, die overl. 15 november 1780 (S 570 d.d. 31 mei 1793, Voorname huizen II blz. 353 en Xav. Smits, Grafzerken St. Janskerk blz. 239); 2 zoons gedoopt in de Grote kerk 7 maart 1751 en 31 maart 1752 (S 78); in 1738 ingeschreven aan de Utrechtse Universiteit (Alb. Stud. R-T. blz. 138; 1738-1794 griffier van de Leen- en Tolkamer; schepen te 's-Hertogenbosch in 1740, 1772, 1778, 1779 en raad in 1792 (Van Zuylen XIII en S 567); schrijver van: Vertoog over het Nut en Voordeel voor het gemene Land en voor de Meijerij van 's-Hertogenbosch door, zoveel mogelijk is, de heilanden tot bouw- en weilanden te maken, 1776 en Historie der Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch 1776-1778, 4 dln; begraven 13 mei 1793 (S 570). | 413 |
's-Bosch. Imm. Utrecht in 1738. Promoveerde 1-7-1738 tot I.U.D. op „de Venia aetatis”. Geboren 13-8-1716; broer van Franciscus (2163). Huwde in mei 1743 Anna Römer. Vanaf 1738 advocaat te 's-Bosch. Aldaar griffier van de Leen- en Tolkamer vanaf 1738 tot zijn dood. Schepen (1740, 1772, 1778, 1779). Historicus. Overleed volgens Mommers in 1793 (vSvY: 1799; Van Heurn: 1779). Publiceerde. | 364 |
Noordbrabants Historisch Jaarboek 13 (1996) 110, 117, 125, 246; 33 (2016) 17
Varia Historica Brabantica III (1969) 253, 264, 311
V.A.M. Beermann, Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch van 1648 tot 1672 (1946) 25, 78
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 19, 25
H. Bots, J. Matthey, M. Meyer, Noordbrabantse studenten (1979) 364-365
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Bestaan in bedrijvigheid XXXII (1975) 11, 97
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) I. 43, 416
F.G.G. Govers, Het geslacht en de firma F. van Lanschot 1737-1901 XXV (1989) 11
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 14, 45, 53, 54, 56, 99, 101, 109, 111, 115, 132, 159, 160
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 13, 14, 16, 17, 116, 177, 195, 196, 197
B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (1986) 4
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) VI, X, XII, 139, 159, 226
A.C.M. Kappelhof, De belastingheffing in de Meierij van Den Bosch gedurende de Generaliteitsperiode (1648-1730) LXIX (1986) 20
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 20, 23, 30, 31, 38, 44, 92, 114, 186, 204, 210, 232, 302; Bijdragen: 366, 370, 373, 376, 515, 547
A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest (1953) 413
Charles de Mooij, Eindelyk uit d'Onderdrukking (1988) 79
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 8, 9, 10
M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629 XXX (1974) 4, 9
C.J.A. van den Oord, Twee eeuwen Bosch' Boekbedrijf 1450-1650 LXII (1984) 1
Jan van Oudheusden, Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden (2004) 519, 520
Jan van Oudheusden en Harry Tummers, De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (2010) I. 11, 90, 90n, 91, 93, 106n
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 59, 63, 64, 65, 428
L.P.L. Pirenne, 'Johan Hendrik van Heurn (1716-1793)' in: Brabantse biografieën 3 (1995) 63-67
Maarten Prak, Republikeinse veelheid, democratisch enkelvoud (1999) 50, 60, 144, 187
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 13, 19, 25, 33, 45, 55
A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch (1910) II. 353
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 9n, 16, 61, 62, 62n, 114
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 131
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 34, 96, 97, 106, 111, 129, 142, 165, 174, 308, 346, 375
R.A. van Zuijlen, Naamlijst en wapenkaart der leden van de regering de pensionarissen, griffiers en secretarissen van 's Hertogenbosch (1863) XIII